Op woensdagavond 6 september jl. organiseerden we samen met de HVN en de ASCN een lezing over Degeneratieve Myelopathie bij de hond. Een lezing die werd bijgewoond door maar liefst 40 personen. De lezing werd geaccrediteerd met 15 punten door de Raad van Beheer en de deelnemers ontvingen aan het einde van de lezing een certificaat.
Paul Mandigers, specialist Interne Geneeskunde en Europees veterinair specialist Neurologie nam ons op zijn eigen luchtige wijze mee in de laatste ontwikkelingen op het terrein van DM.
Hij kondigde zijn lezing aan als:
De aandoening DM werd reeds in 1973 beschreven! Het is een ruggenmergziekte waarbij het weefsel in kwaliteit (functie) achteruit gaat hetgeen na verloop van tijd resulteert in een verlamming van de achterhand en uiteindelijk ook in de voorhand. Het is een progressief verlopende ziekte die de hond uiteindelijk fataal wordt. Bij sommige rassen ontstaat de aandoening relatief laat, bij andere rassen al op vroege leeftijd. De aandoening komt bij zeer veel rassen voor en daardoor ligt het voor de hand dat in een vroeg stadium bij de totstandkoming van de canis familiaris, deze mutatie is ontstaan.
Er is inmiddels een DNA-test beschikbaar waarmee we kunnen achterhalen welke honden vrij, drager en lijder zijn. Het is echter zo dat niet iedere lijder de aandoening ook daadwerkelijk krijgt. In veel rassen zien we honden op late leeftijd overlijden aan andere aandoeningen. Om deze reden wordt nader onderzoek verricht. Ook komt het voor dat dragers de aandoening krijgen.
De diagnose is echter niet gemakkelijk te stellen, door druk van buitenaf op het ruggenmerg kan een hond dezelfde verschijnselen tonen als een hond met DM, denk hierbij aan een tumor, een hernia, botafwijkingen, cystes enz. Het feit dat een hond als DM-lijder is getest, zegt nog niet dat de hond, wanneer hij uitvalsverschijnselen heeft, ook daadwerkelijk DM heeft. Achteraf kan door het ruggenmerg te onderzoeken, worden vastgesteld of de hond daadwerkelijk aan DM leed. Het is dus van belang om bij de eerste signalen van mogelijk DM een differentiaaldiagnose te stellen waarbij andere aandoeningen worden uitgesloten.
Onlangs is er een nieuw artikel verschenen waarin een eerste tipje van de sluier opgelicht met betrekking tot het al dan niet krijgen van de aandoening. Variatie in het SP110 eiwit lijkt van invloed te zijn op het wel of niet krijgen van de aandoening, door de variatie in het eiwit lijkt niet iedere mutatie te worden afgelezen waardoor de aandoening zich dus niet manifesteert. Het onderzoek op dit terrein is nog niet afgerond en zal nog lange tijd aan de orde zijn.
De spreker richt zich gelukkig ook tot de rasvereniging en stelt dat met betrekking tot het nemen van maatregelen in het fokreglement rekening moet worden gehouden met de volgende zaken:
Het is dus van belang dat de rasvereniging op de hoogte is van het voorkomen van de aandoening, dit geldt uiteraard voor alle aandoeningen, want zonder kennis kunnen we niet bijsturen via het fokreglement.
Rachel Dijkhorst-Noij, van de ASCN